Samen maken we een huis
Samen maken we een huis
‘Samen maken we een huis’ is een verhaal geschreven, verteld en voorgelezen door verhalenverteller Paul Groos.
Het verhaal staat symbool voor het afscheid van Alex de Bokx, die in 2004 het eerste Dushi Huis is gestart en daarna de organisatie en de Dushi Methodiek groot heeft gemaakt. Vanaf 2023 draagt hij het stokje over en ‘wandelt hij verder’.
Je kunt het verhaal luisteren, laten vertellen of zelf lezen. Kies jouw gewenste optie hieronder!
Het verhaal zelf lezen:
Anders zat aan de picknicktafel op het erf van boerderij Xenia. Alle andere boerderijbewoners sliepen nog. De ochtenddauw had parelachtige druppels gemaakt op de grassprietjes van het weiland en de blaadjes van de heg. De hond lag aan Anders’ voeten, het paard en de koe stonden rustig te grazen en de kippen scharrelden over het erf. De kat sprong op zijn schoot, draaide rond en ging liggen. Anders mijmerde terwijl het rode ochtendlicht zijn grijswitte haren een vurige kleur gaf. Hij dacht aan die wandeling, zoveel jaar geleden.
Anders hield van lange wandelingen. Je wist nooit waar zo’n wandeling je zou brengen. Deze keer kwam hij langs een vervallen boerderij, aan de rand van een groot bos. Het rieten dak was half ingestort, afgebroken balken staken eruit omhoog. De deur hing scheef in de scharnieren en de ramen waren stoffig en gebarsten. Nieuwsgierig liep Anders over het rommelige erf vol onkruid en probeerde door de halfronde ramen naar binnen te kijken. Hij zag grote, verveloze kamers, zonder vloeren. Een stenen open haard met een afgebroken schoorsteen. Een keuken met een granieten aanrecht en een kapotte waterpomp. Een trap die met een draai naar de bovenverdieping leidde. Er was niemand, behalve een zwart-witte kat, die door de kapotte deur naar buiten sloop en Anders nieuwsgierig aankeek.
Deze plek had iets. Het was alsof de boerderij had gewacht op het moment dat hij langs zou komen.
Ineens hoorde hij achter zich een verlegen voetstap. Hij keek om. Op het erf stond iemand met één oog in het midden van zijn voorhoofd. Een Cycloop. In dat ene oog blonk een traan.
“Ik heb geen huis. Ik wou hier gaan wonen, maar alles is kapot.”
“Ik woon overal en nergens. Zullen we hier samen een huis van maken?”
Dagenlang haalden Anders en de Cycloop het puin weg. Ze repareerden de deur, poetsten de ramen en ruimden het erf op. Ze sliepen in de achterste kamer, want die was het minst kapot.
Op een dag hoorden ze tijdens het werk stemmen uit het bos achter de boerderij. Mopperende stemmen die iets onbegrijpelijks mompelden, dat klonk als “Ursinvia. Ursinvia.” Anders en de Cycloop keken elkaar verbaasd en een beetje geschrokken aan, maar de stemmen verdwenen weer. Ze werkten verder. Ze wilden net aan het dak beginnen, toen er over het pad een Trol kwam aangelopen.
“Wonen jullie hier? Is er nog plek voor mij?”
“We maken er samen een huis van.”
“Zal ik helpen?”
Dat kwam goed uit. De Trol was erg groot en enorm sterk. Dat was handig bij het werken aan het dak. Toen de kapotte dakbalken gemaakt waren en er nieuw riet op de spanten was gelegd, kreeg de Trol de zolderkamer. In de weken erna kwamen er een Elf en een Dwerg. Ze hadden allebei geen plek om te wonen en dus bleven ze en hielpen ze. De Dwerg was erg handig met hamer en spijkers en hij timmerde de vloeren. Hout kregen ze van een Bosbouwer, een goede vriend van de Dwerg.
De Elf schilderde de kozijnen en repareerde de ramen. Nieuwe ruiten werden door een Glazenier gebracht, die had gehoord over de nieuwe bewoners van de boerderij. De Glazenier vertelde dat er vlakbij zijn winkel een meisje rondzwierf met haar hond. Ze hadden geen huis. Zouden zij niet in de boerderij mogen komen wonen?
Dat mocht.
Het duurde een paar dagen voor de kat en de hond vrienden waren geworden. Voor het meisje maakten ze een kamer, bovenaan de trap aan de rechterkant. Zij had geleerd om te werken met stof, naald en draad en ze maakte kleurige gordijnen, zacht beddengoed en geruite tafellakens.
“Ursinvia. Ursinvia.”
Om de paar dagen hoorden ze de mompelende, chagrijnige stemmen, die telkens dat vreemde woord zeiden op een afkeurende toon. Anders ging een kijkje nemen. Daar, tussen de struiken, stonden wezentjes die net tot Anders’ knie kwamen. Ze hadden grote ronde neuzen, witte baardjes en droegen elk een enorme, felgekleurde puntmuts op hun hoofd, die tot over hun ogen viel. Ze keken hoofdschuddend naar elkaar en naar Anders en bleven maar zeggen: “Ursinvia. Ursinvia.”
Anders glimlachte en nodigde ze vriendelijk uit om naar de boerderij te komen, maar ze draaiden zich om en dribbelden nee-schuddend weg tussen de struiken. Anders wandelde achter ze aan, tot ze op een open plek kwamen, waar nog veel meer van die wezentjes verzameld waren rondom een hoge boomstronk. Bovenop stond een troon en daar zat een koningin. Ze had een spits gezicht en een woeste bos spierwitte krullen met een zilveren diadeem erin. Alle wezens keken naar haar en zeiden met ontzag: “Ursinvia!”
“Wie bent u?” vroeg de koningin.
“Ik ben Anders.”
“Mijn naam is Ursinvia, koningin van de Gnomen. Wij wonen in de gnomenbomen rond deze open plek. Het bos is van ons en de boerderij staat op ons terrein. Mijn Gnomen hebben jullie in de gaten gehouden. Wat zijn jullie aan het doen?”
“We maken samen een huis voor wie geen huis heeft.”
“Wij Gnomen houden van stilte. Als het een komen en gaan wordt, is het met de rust gedaan.”
“Ik hou ook van stilte. En wie geen huis heeft, zoekt vooral rust.”
“Hm. Wij vertrouwen het niet.”
Alle Gnomen schudden tegelijkertijd nee.
Anders maakte een lichte buiging, groette de koningin en de Gnomen vriendelijk, en wandelde terug naar de boerderij.
Diep in de nacht brak er een storm uit. Het was de meest windhozende, takzwiepende, boombrekende storm ooit. Gelukkig hadden ze de boerderij stevig gerepareerd. Maar buiten klonk er gekraak van omvallende bomen. Anders sprong uit zijn bed. De Cycloop, de Trol, de Elf, de Dwerg, het meisje, de hond en de kat waren al wakker. Met zijn achten gingen ze het bos in. De wind rukte aan hun haren en priemde in hun ogen. Daar was de open plek en daar was koningin Ursinvia, die met grote schrikogen naar de omgevallen gnomenbomen keek.
De Trol tilde er eentje op en de Dwerg bevrijdde de Gnoom die eronder lag. Het meisje zette hem op de rug van de hond en die bracht het kleine wezentje vliegensvlug naar de boerderij. Ondertussen was de kat in een boom geklommen en haalde een verschrikt gnomenkind naar beneden. De Elf nam het voorzichtig in de armen. De Cycloop hield twee angstige Gnomen bij de hand. Anders riep boven het geraas van de wind naar de koningin: “Ga mee naar de boerderij, daar ben je veilig!”
Bij de brandende open haard in de grootste kamer van de boerderij kwamen de Gnomen en hun koningin op adem. De boerderijbewoners hadden warme thee gezet en chocoladekoekjes gehaald. Met alle kussens en dekens die ze konden vinden maakten ze bedden voor de Gnomen.
De volgende ochtend zagen ze dat veel gnomenbomen kapot waren gegaan in de storm en daarom bleven ze nog een hele tijd in de boerderij wonen. Toen ze nieuwe huizen in nieuwe gnomenbomen hadden gemaakt, zei koningin Ursinvia: “Wij Gnomen hebben groene vingers. Wij maken jullie erf mooi.”
Meer dan een jaar lang verzorgden de Gnomen het erf van de boerderij. Ze plantten klimrozen langs de gevel, die bloeiden in zeven kleuren rood en heerlijk roken. Ze lieten een haag groeien, die de boerderij beschermde tegen de wind en zorgde voor schaduw. Ze maakten er een grote doorgang in, een soort poort. En een klein poortje aan de kant van het bos, precies groot genoeg voor een Gnoom met zijn muts. Een paar Gnomen hadden hun intrek genomen in een holte tussen de balken onder het rieten dak. Zij bleven daar voortaan wonen.
Het werd een komen en gaan in de boerderij. Een passerende Verhalenverteller, die zijn talen sprak, stelde voor om de boerderij “Xenia” te noemen. Dat was een oud woord dat “gastvrijheid” betekende. Ursinvia was er vaak te gast. De Gnomen waren blij met hun buren.
En nu? Nu zorgden de Gnomen voor het erf, waar inmiddels ook een paard en een koe rondliepen. De Cycloop, de Trol en de Dwerg deden de reparaties aan de boerderij en bouwden steeds nieuwe kamers. Het meisje en de Elf richtten de kamers in voor elke gast die er langer of korter woonde. Iedereen die er kwam, was welkom. En iedereen hielp mee. Niet meteen. Sommigen hadden eerst een tijdje stilte en rust nodig.
En Anders? Anders was tevreden en dankbaar. Hij wist dat het goed was. En hij wist dat hij klaar was. Gisteren had hij een groot feest gehouden aan lange tafels op het erf, dat, zoals altijd, versierd was met vlaggetjes en kleurige lampionnen. De banken zaten vol boerderijbewoners, wezens in alle soorten, maten en kleuren. Iedereen die er samen een huis van had gemaakt, zoals de Bosbouwer, de Glazenier en de Verhalenverteller, was ook uitgenodigd. Anders was opgestaan, had iedereen een voor een aangekeken en maar één woord gezegd: “Dankjewel.”
Hij had het verhaal van Xenia laten beginnen en er heel wat hoofdstukken lang een rol in gespeeld. Nu liet het verhaal hem gaan. En hij liet het verhaal verdergaan zonder hem. Het was goed geweest. De kat sprong van zijn schoot. Hij aaide de hond nog eens over zijn kop.
Hij stond op en liep door de poort in de heg. Tijd om verder te wandelen. Je wist nooit waar zo’n wandeling je zou brengen.